De wettelijke regeling i.v.m. de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersoon ontdoet zich na 19 jaar van twee groeipijnen*

Op 25 mei 2018 keurde de Commissie voor de Justitie in eerste lezing een wetsvoorstel goed tot wijziging van het strafwetboek wat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen betreft.

 

Het wetsvoorstel wijzigt voornamelijk artikel 5 van het Strafwetboek dat in vier alinea’s de basisprincipes van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersoon regelt. Deze principes zijn:

  • een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor inbreuken die een intrinsiek verband hebben met (1) de verwezenlijking van het maatschappelijk doel of (2) de waarneming van de belangen van de rechtspersoon, dan wel als (3) in concreto blijkt dat het misdrijf voor rekening van de rechtspersoon werd gepleegd (d.w.z. dat hij er voordeel uit haalde). Het vervuld zijn van één van de drie voorwaarden volstaat;
  • de rechtspersoon en de natuurlijke persoon kunnen samen worden veroordeeld als de inbreuk opzettelijk werd gepleegd. Als ze echter uit onachtzaamheid werd begaan, dan zal de strafrechter aanduiden wie de zwaarste fout beging. Dit betreft de zgn. decumulregeling;
  • bepaalde structuren worden gelijkgeschakeld met rechtspersonen (bv. tijdelijke verenigingen en verenigingen bij wijze van deelneming);
  • publiekrechtelijke rechtspersonen met een rechtstreeks verkozen orgaan en OCMW ‘s kunnen niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld.

 

De wetgever wenst nu twee alinea’s te wijzigen, nl. de tweede die de decumulregeling omvat en de vierde die elke strafrechtelijke verantwoordelijkheid uitsluit voor ‘staatkundige entiteiten’ zoals de staat, gemeenschappen, gewesten, provincies, gemeenten, …, maar dus ook OCMW ‘s.

Beide regelingen zijn sinds hun invoering in 1999 het voorwerp van virulente kritiek en nadrukkelijke oproepen tot bijsturing. 19 jaar later lijkt het dan eindelijk zo ver te zijn.

 

Ten eerste schaft de wetgever de ingewikkelde decumulregeling af. De wetgever wenst nu de logica te volgen zoals die geldt bij natuurlijke personen. Wie samen een misdrijf pleegt of deelneemt aan het misdrijf van een ander riskeert strafrechtelijk verantwoordelijk te worden gesteld. De nieuwe wettekst zou als volgt luiden: ”De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen sluit die van de natuurlijke personen, die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, niet uit.”. Met deze wijziging komt een einde aan een regel die in vergelijking met bv. Nederland, Frankrijk en Luxemburg uniek was, maar vooral in de rechtspraktijk om diverse redenen moeilijk werkbaar.

Deze regel komt nu helemaal onderaan te staan in artikel 5 van het Strafwetboek en wordt alinea 3, terwijl de oude alinea 3 met wat kleine aanpassingen alinea 2 wordt.

 

Ten tweede, alinea 4 dat de ‘staatkundige entiteiten’ en de OCMW ‘s exonereerde van strafrechtelijke verantwoordelijkheid verdwijnt. Ook dit artikeldeel kon op weinig begrip rekenen in de rechtsleer maar bleef dankzij nochtans fel bekritiseerde rechtspraak van het Grondwettelijk Hof overeind. Niettemin is de ongelijkheid tussen deze rechtspersonen en andere publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen duidelijk, voornamelijk in die gevallen waarin de ‘overheid’ taken verricht in concurrentie met de privésector. Door de regeling krijgt men situaties waarin een gemeente die zelf haar afvalverwerking regelt niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan zijn voor milieumisdrijven, terwijl een autonoom gemeentebedrijf of een privébedrijf dat strafrechtelijk risico wel loopt. Bovendien verhoogde de exoneratie de druk op mandatarissen zoals burgemeesters en schepenen. Dezelfde kritiek geldt bv. ook voor OCMW-ziekenhuizen. Wordt een ziekenhuis gerund door één OCMW, dan kan dit ziekenhuis als rechtspersoon niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld, wordt het gerund in een verzelfstandigde entiteit, bv. een OCMW-vereniging, dan riskeert het wel strafrechtelijke verantwoordelijkheid.

De rechtsleer kon er wel begrip voor opbrengen dat een ‘staatkundige entiteit’ niet zo maar volledig gelijk kon worden gesteld met een privérechtspersoon of een publieke verzelfstandigde entiteit. Alleen was die doctrine van oordeel dat men dit moest oplossen op het niveau van de bestraffing, en niet op het niveau van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid als dusdanig. Dit laatste heeft een dubbel pervers effect, ten eerste blijven slachtoffers in de kou staan, en ten tweede verhoogt de druk op de natuurlijke personen met leidinggevende functies in dergelijke rechtspersonen. De suggestie tot oplossing is duidelijk niet in dovemansoren gegaan.

Alinea 4 in artikel 5 wordt afgeschaft en in artikel 7bis van het Strafwetboek dat de straffen voor de rechtspersoon regelt, wordt bepaald dat t.a.v. de bedoelde rechtspersonen enkel een eenvoudige schuldigverklaring kan worden uitgesproken. Dit laatste maakt dat slachtoffers van misdrijven door deze ‘staatkundige entiteiten’ en OCMW ’s een schadevergoeding kunnen krijgen.

Ter bescherming van de overheidsgoederen, zonder weliswaar te refereren aan een onderscheid tussen publiek en privaatdomein, wordt in artikel 21ter van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering nog bepaald dat de bijzondere verbeurdverklaring niet kan worden uitgesproken tegen de ‘staatkundige entiteiten’ en OCMW ’s.

 

Met het verdwijnen van de hier beschreven twee ‘kinderziekten’, wordt na 19 jaar de regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen stilaan ‘volwassen’.

Niettemin zullen de oude en de nieuwe regeling nog een tijdje naast elkaar bestaan, omdat de oude regeling milder is dan de nieuwe en de regel geldt dat strengere strafwetten niet mogen terugwerken in de tijd (artikel 2 van het Strafwetboek). Natuurlijk kan men wat betreft dit laatste niet vooruit lopen op de rechtspraak.

 

* update 20 juli 2018: de Commissie voor de Justitie keurde het wetsvoorstel op 28 juni 2018 ook in tweede lezing goed mits enkele wetgevingstechnische aanpassingen. Zo werd de onmogelijkheid de bijzondere verbeurdverklaring uit te spreken tegen de ‘staatkundige entiteiten’ verplaatst van art. 21ter van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, naar art. 7bis van het Strafwetboek waar het eerder thuishoort. De achterliggende gedachte blijft, zoals de Commissie ook zelf aangaf, identiek. Hierna volgde de stemming in het voltallige parlement en vandaag ook publicatie in het Belgisch Staatsblad. De nieuwe regeling treedt bijgevolg in werking op 30 juli 2018.

 

© Patrick Waeterinckx

Deel dit bericht

Terug naar overzicht