Rechten van de derde-eigenaar te goeder trouw versus algemeen (strafrechtelijk) belang : het Grondwettelijk Hof stelt (opnieuw) duidelijke grenzen.

Sinds geruime tijd is buitgericht opsporen en bestraffen een speerpunt bij de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Men rekent op een ontradend effect door de daders van dergelijke misdrijven te raken daar waar het verondersteld wordt het meeste pijn te doen, nl. “in de portemonnee”. Geregeld delen andere personen (derden) ‘in de klappen’ doordat de verbeurdverklaring hun goederen treft. In bepaalde gevallen voorziet de wet in een beschermingsmechanisme dat erin bestaat dat die derden zich kunnen verweren in rechte. In andere gevallen heeft de wetgever dit niet geregeld.

Recent antwoordde het Grondwettelijk Hof in twee arresten, één op prejudiciële vraag van de bodemrechter (99/2018) en één na beroep tot vernietiging (124/2018), dat het ontbreken van een beschermingsmechanisme voor de derde onder bepaalde omstandigheden ongrondwettig is.

De onderliggende feiten bij het arrest nr. 99/2018 van 19 juli 2018 hadden betrekking op de veroordeling van een persoon wegens het bedreigen van personen of het toebrengen van lichamelijke letsels aan een persoon door middel van een wagen. Volgens de Wapenwet kan die wagen in die context als een wapen worden beschouwd, dat kan worden verbeurdverklaard ongeacht of die wagen toebehoort aan de dader of niet. Desalniettemin voorziet die Wapenwet niet in enige bescherming en in een verhaalrecht voor de derde-eigenaar. Dit in tegenstelling tot wat geldt voor illegale vermogensvoordelen die worden verbeurd verklaard. In dat geval voorziet het Strafwetboek immers wel in een regeling voor de derde te goeder trouw om zijn rechten te laten gelden als die zaken hem toebehoren.

In antwoord op de prejudiciële vraag vergeleek het Grondwettelijk Hof die twee situaties en oordeelde dat:

  • het hoger geschetste verschil tussen de Wapenwet en de regeling in het Strafwetboek betreffende vermogensvoordelen berust op een objectief criterium van onderscheid, namelijk de aard van de misdrijven.
  • de strijd tegen de wapenhandel, die de Wapenwet bij uitstek beoogt, maakt dat het criterium van onderscheid ook pertinent is.

Daarentegen stelde het Hof dat de Wapenwet met het verbeurd verklaren van een wagen – die van nature geen wapen is (zeer belangrijk in de beoordeling) – die niet toebehoort aan de dader maar aan een derde te goeder trouw, die laatste onevenredig treft, in het bijzonder als de wet hem hiertegen geen volwaardig verhaalsrecht biedt.

Ook in het arrest nr. 124/2018 van 4 oktober 2018 komt het Grondwettelijk Hof tot een gelijkaardige conclusie. De onderliggende problematiek had in deze zaak betrekking op de mogelijkheid voor ambtenaren van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen om beslag te leggen op alle voertuigen waarvan de kentekenhouder nog openstaande penale boetes en/of douane- en accijnsschulden had. Daarbij was het irrelevant of de kentekenhouder-schuldenaar van de geldsommen ook daadwerkelijk de eigenaar van het voertuig was. Een dergelijk situatie brengt vooral leasingmaatschappijen in de problemen, vnl. als de voertuigen zijn ingeschreven op naam van de leasingnemer (die uiteraard niet de eigenaar is). Zij lopen het risico dat de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen hun voertuigen in beslag neemt en verkoopt terwijl er daartegen geen effectief verhaalrecht open staat bij een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Een dergelijk gebrek aan toegang tot de rechter voor de derde doorstond evenmin de toets van het Grondwettelijk Hof.

Uit beide uitspraken blijkt dat volgens het Grondwettelijk Hof het algemeen belang dat de verbeurdverklaring als straf dient, in bepaalde gevallen wordt begrensd als blijkt dat die bestraffing derden raakt in hun vermogensrechten zonder dat zij hiertegen een wettelijk geregeld verhaalsrecht hebben.

Deel dit bericht

Terug naar overzicht