Het recht van verdediging en de wapengelijkheid vereisen volgens het Hof van Cassatie niet noodzakelijk dat de belastingplichtige toegang moet hebben tot alle stukken van het strafdossier.

Dit recent arrest heeft betrekking op een cassatieberoep van een BTW-belastingplichtige BV tegen een arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 9 mei 2017.

Deze belastingplichtige, eiseres in cassatie (verder eiseres), wierp één middel op tegen voormeld arrest waarin de schending werd aangevoerd van het algemeen rechtsbeginsel i.v.m. de eerbied voor het recht van verdediging en van artikel 6 EVRM.

De oorsprong van het probleem lag in het feit dat de procureur-generaal te Antwerpen de BBI van Antwerpen inzage en afschrift had verleend in het strafdossier van eiseres. Die inzage was de aanleiding voor een BTW-controle die uitmondde in een proces-verbaal. Uit stukken van het strafdossier zou immers gebleken zijn dat eiseres via facturatie vrijstelling voor intracommunautaire leveringen had betracht terwijl zij die leveringen niet kon bewijzen. Tegen eiseres werd dienaangaande dan ook een dwangbevel uitgevaardigd dat de verschuldigde BTW omvatte en de gebruikelijke boete van 200%.

Eiseres tekende verzet aan tegen dit dwangbevel, maar de rechtbank van eerste aanleg verklaarde haar vordering ongegrond. Op een enkele hervorming na bevestigde het hof van beroep dat vonnis op 9 mei 2017.

Eiseres was van mening dat het hof van beroep haar rechten van verdediging had geschonden omdat de veroordeling steunde op vaststellingen van een proces-verbaal waarbij de BBI uitsluitend de mosterd zou hebben gehaald uit een strafdossier. Eiseres had weliswaar ook inzage gekregen van die stukken in het fiscaal dossier, doch moest daarbij vaststellen dat bepaalde stukken blanco waren gemaakt. Dat eiseres geen volledige inzage in dit strafdossier had gekregen en de rechter geen controle had kunnen uitoefenen op de getrouwheid en volledigheid van de stukken was voor haar de grondslag voor haar kritiek tegen het arrest van het hof van beroep.

In zijn beoordeling van voormeld middel tot cassatie, herneemt het Hof van Cassatie eerst enkele algemene principes.

  • Als de fiscale procedure aanleiding geeft, of kan geven, tot een administratieve geldboete of een belastingverhoging met het karakter van een straf als bedoeld door artikel 6.1 EVRM, dan moeten de daarin opgenomen waarborgen worden nageleefd vanaf het ogenblik dat de belastingplichtige het voorwerp uitmaakt van een vervolging;
  • Gelet op de wapengelijkheid en het algemeen rechtsbeginsel i.v.m. de eerbiediging van het recht van verdediging, moet de belastingplichtige in een dergelijke procedure in principe toegang hebben tot alle gegevens van het fiscale dossier van de administratie, inclusief de stukken die de administratie heeft verkregen door een rechtsgeldige inzage van een strafdossier.

Volgens het Hof van Cassatie verhinderen voorgaande principes niet dat de administratie kan weigeren toegang te verlenen tot stukken of delen ervan die vreemd zijn aan de fiscale vervolging. Het staat de belastingplichtige vrij tegen die weigering op te komen bij de rechter door aannemelijk te maken dat een behoorlijke uitoefening van zijn rechten van verdediging en de wapengelijkheid toch toegang tot dergelijke stukken vereisen. Het staat dan aan de rechter daarover te oordelen. Het Hof van Cassatie benadrukt dat dergelijke beoordeling niet vereist dat de rechter kennis neemt van het gehele strafdossier. Het is aan de rechter in de fiscale procedure om te oordelen of een weigering van een gehele of gedeeltelijke toegang tot het strafdossier de rechten van de belastingplichtige miskent en daaraan in voorkomend geval het gepaste gevolg te geven.

Daarna beoordeelt het Hof van Cassatie de feitelijke elementen die het hof van beroep selecteerde om te besluiten dat de rechten van eiseres waren gerespecteerd. In globo kwamen die elementen erop neer dat de beoordeling van het hof van beroep enkel steunde op stukken die aan tegenspraak waren onderworpen, terwijl eiseres onvoldoende de relevantie aannemelijk maakte van de blanco gemaakte stukken, dan wel van andere eventueel uit het strafdossier te puren stukken.

Om dergelijke discussies te vermijden had de belastingplichtige natuurlijk zelf inzage en afschrift van het dossier kunnen vragen onder toepassing van artikel 21bis of 61ter van het Wetboek van Strafvordering. Als eiseres geen kennis had kunnen nemen van de stukken uit het strafdossier, dan had ze misschien wel succesvol kunnen voorhouden dat de procedure in dat geval waarborgen had moeten bieden tegen de moeilijkheid dat zij geen kennis kon nemen van alle bewijzen. Nu had ze die mogelijkheid wel gehad en kon ze bovendien de stukken voorgelegd aan de fiscale rechter betwisten.

Niettemin mag het recht op tegenspraak de facto niet worden verengd tot de loutere mogelijkheid om tegenspraak te voeren over wat een vervolgende partij meent te moeten selecteren, ook al handelt die daarbij loyaal. M.a.w., een rechtzoekende moet in elk geval kunnen beschikken over reële mogelijkheden om te bepalen of een bepaald bewijselement al dan niet relevant is voor de verdediging.

Wellicht zal de discussie die het voorwerp uitmaakte van het besproken arrest niet voorkomen onder de toepassing van artikel 4bis van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering. Immers, als de fiscus tussenkomt voor de strafrechter ter betaling van de belastingen en toebehoren, dan is het gehele strafdossier in het debat.

© Patrick Waeterinckx

Deel dit bericht

Terug naar overzicht