HvJ veroordeelt de Bulgaarse confiscatie zonder oog voor derde te goeder trouw

Feiten en rechtsvragen

Op 14 januari 2021 sprak het Hof van Justitie (eerste kamer) zich uit over twee vragen van een Bulgaarse rechter in de zaak nr. C-393/19 (‘OM’).

OM was een vrachtwagenchauffeur in dienst van een Turks transportbedrijf en werd aan de grens met Turkije en Bulgarije door de Bulgaarse douane betrapt op smokkel van antieke munten. De antieke munten werden gevonden in de trekker die samen met oplegger, antieke munten, contactsleutel en kentekenbewijzen in beslag werd genomen als bewijsmateriaal van de inbreuk.

Tijdens het onderzoek verzocht het Turkse transportbedrijf om de trekker en oplegger terug te geven omdat de onderneming niets met dit strafbare feit te maken had. Dat verzoek werd afgewezen.

Uiteindelijk veroordeelde de Bulgaarse rechter OM tot een gevangenisstraf en een geldboete. De munten en de trekker werden definitief toegekend aan de Bulgaarse staat. De oplegger daarentegen werd wel teruggegeven.

OM stelde tegen dit vonnis hoger beroep in voor zover daarbij de ontneming van de trekker werd gelast. OM achtte deze confiscatie ten gunste van de Bulgaarse Staat strijdig met het VWEU en het Handvest. De Bulgaarse beroepsrechter die over dit hoger beroep moest oordelen, legde de kwestie voor aan het HvJ.

De beroepsrechter wenste van het HvJ te vernemen of het Europees recht zich verzet tegen een nationale norm die bepaalt dat een hulpmiddel gebruikt voor een ernstig geval van smokkel, kan worden geconfisqueerd (lees: verbeurdverklaard), als dit hulpmiddel toebehoort aan een derde te goeder trouw zonder dat die laatste beschikt over een doeltreffend rechtsmiddel om hiertegen op te reden.

 

Antwoord van het HvJ

Artikel 242, lid 8 van het Bulgaars wetboek van strafrecht (Nakazatelen kodeks (NK)) bepaalt:

“Het transportmiddel dat of de houder die werd gebruikt om de smokkelwaar te vervoeren wordt in beslag genomen ten gunste van de staat, ook wanneer de dader van het strafbare feit niet de eigenaar ervan is, tenzij de waarde ervan niet in verhouding staat tot ernst van het strafbare feit.”

Het HvJ oordeelde eerst dat de ‘inbeslagname ten gunste van de staat’ een ‘confiscatie’ is in de zin van art. 2 van het Europees Kaderbesluit 2005/212. Dit omdat de in beslag genomen trekker definitief werd ontnomen op bevel van een rechter omwille van een strafbaar feit. Echter bepaalt dit Kaderbesluit dat de rechter steeds rekening moet houden met de rechten van derden te goeder trouw (overweging 3).

Het confisqueren van een voorwerp dat werd gebruikt om een strafbaar feit te plegen ten laste van een derde te goeder trouw, m.a.w. een derde niet wist en niet kon weten dat zijn goed daarvoor werd gebruikt, vormt volgens het HvJ een onevenredige en onduldbare aantasting van het recht op eigendom (r.o. 55). Bovendien stelde het HvJ vast dat die derde te goeder trouw geen rechtstreekse toegang had tot een rechter zodat hem het recht op een doeltreffende voorziening in rechte werd ontzegd (r.o. 65).

Bijgevolg oordeelde het HvJ logischerwijze dat de toepasselijke nationale Bulgaarse bepaling (art. 242, lid 8 NK) in strijd is met het recht op eigendom en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte (art. 17 resp. 47 Handvest).

De Turkse transportonderneming had in Bulgarije als derde te goeder trouw haar recht op teruggave ter beoordeling moeten kunnen voorleggen aan een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

Overigens had het EHRM Bulgarije in 2015 al veroordeeld voor een schending van het recht op eigendom en het recht op een eerlijk proces (art. 1 van het Eerste Protocol EVRM resp. art. 6.1 EVRM) door toepassing te maken van dezelfde Bulgaarse bepaling.

Ten slotte merken we nog op dat ook ons Grondwettelijk Hof in 2018 al oordeelde dat het ontbreken van een beschermingsmechanisme voor de derde te goeder trouw bij ontneming van het instrument van het misdrijf onder bepaalde omstandigheden ongrondwettig is. We verwijzen hiervoor naar ons eerder nieuwsbericht van 12 november 2018 n.a.v. de arresten 99/2018 van 19 juli 2018 en 124/2018 van 4 oktober 2018 (https://waeterinckx.law/2018/11/12/rechten-van-de-derde-eigenaar-te-goeder-trouw-versus-algemeen-strafrechtelijk-belang-het-grondwettelijk-hof-stelt-opnieuw-duidelijke-grenzen/).

 

© Ruben Van Herpe

 

Deel dit bericht

Terug naar overzicht