Langverwacht en zoals gedacht: het Grondwettelijk Hof vernietigt de dataretentiewet (GWH 22 april 2021, nr. 57/2021)

Met de wet van 29 mei 2016 betreffende het verzamelen en het bewaren van de gegevens in de sector van de elektronische communicatie[1] (in de volksmond en verder: de ‘dataretentiewet’) voorzag de wetgever in een verplichting voor telecombedrijven om de (verkeers- en locatie)gegevens van hun klanten met betrekking tot elektronische communicatie preventief te bewaren. In strafonderzoeken waren deze gsm-data meer dan eens zeer nuttig en pertinent als oriënterende en/of doorslaggevende informatie.

Toch was het afwachten of de dataretentiewet de toets van het Grondwettelijk Hof zou kunnen doorstaan. Hoe nuttig telecom-gegevens immers ook mogen blijken in onderzoeken van politie en justitie, dit nut komt steeds in de weegschaal te liggen met het fundamenteel recht op privacy van eenieder.

Het is duidelijk dat het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 22 april 2021 (nr. 57/2021) de balans laat overhellen in de richting van dit fundamenteel recht. Als een verrassing kwam dit oordeel alleszins niet, gelet op het eerdere arrest van het Hof van Justitie (HvJ 6 oktober 2020 – C-511/18, C-512/18 en C-520/18) dat oordeelde over dezelfde problematiek. In dat arrest hield het Hof van Justitie – als antwoord op de prejudiciële vragen hierover van het Grondwettelijk Hof (GwH 1 maart 2018 – nr. 26/2018) – vast aan zijn eerdere rechtspraak uit 2014 (HvJ 8 april 2014 – C-293/12 en C-594/12). Het Hof van Justitie oordeelde toen al dat een ongedifferentieerde retentie van locatie- en verkeersgegevens, zoals voorzien in de dataretentiewet, in strijd is met het Unierecht, en in het bijzonder met de bescherming van persoonsgegevens.
Omdat het Hof van Justitie het belang van telecom-gegevens voor strafonderzoeken allerminst wilde onderschatten, preciseerde het tegelijkertijd de contouren van de gevallen waarin de bewaring van gegevens wél is toegestaan.

Het hier besproken arrest van het Grondwettelijk Hof volgde de Europese rechtspraak dat de bewaring van gegevens met betrekking tot elektronische communicatie de uitzondering moet zijn, en niet de regel. Omdat de ongedifferentieerde retentie, m.a.w. zonder dat daarbij een onderscheid werd gemaakt tussen de toegelaten en de verboden gevallen van bewaring, de basis van de dataretentiewet was, vernietigde het Grondwettelijk Hof de wet.

Wat er dan in de tussentijd moet gebeuren met de gegevens die reeds werden bewaard en gebruikt in strafonderzoeken tijdens het in voege zijn van de vernietigde dataretentiewet, laat het Hof over aan de lagere rechtscolleges. Het Grondwettelijk Hof oordeelde immers bijkomend dat het de gevolgen van de vernietigde bepalingen niet voorlopig kan handhaven, waardoor het aan de bevoegde strafrechter zal zijn om zich in voorkomend geval uit te spreken over de toelaatbaarheid van de bewijzen die op grond van de dataretentiewet werden verzameld. De criteria voor bewijsuitsluiting uit artikel 32 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering zullen daarbij de logische maatstaf zijn.

Daarmee ligt de bal opnieuw in het kamp van de wetgever, die – aldus het Hof – een regeling moet uitwerken die zal overeenstemmen met de rechtspraak van het Hof van Justitie en dus geen disproportionele inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven meer zal uitmaken. Dit lijkt een heikele klus te zullen worden want de duidelijke richtsnoer is het uitwerken van een regeling waarbij voor elk soort gegeven wordt gewaarborgd dat de inmenging tot het strikt noodzakelijke wordt beperkt.

Het principe dat een gebruik voorschrijft van duidelijke en nauwkeurige regels die “verzekeren dat de betrokken gegevens slechts worden bewaard indien aan de daarvoor geldende materiële en procedurele voorwaarden wordt voldaan, en dat de betrokken personen beschikken over effectieve waarborgen tegen het risico van misbruik” ‘pent’ gemakkelijker neer dan het in heldere wetteksten effectief uit te schrijven. Temeer daar het zich laat raden dat de verschillende stakeholders wettelijke maatregelen “die ten behoeve van de bescherming van de nationale veiligheid, de bestrijding van criminaliteit en de bescherming van de openbare veiligheid voorzien in een algemene en ongedifferentieerde bewaring van de gegevens inzake de burgerlijke identiteit van de gebruikers van elektronische communicatiemiddelen” wellicht anders zullen invullen.

Ongetwijfeld een nauwgezet op te volgen materie voor elke stakeholder binnen het strafrecht …

© Julie Petersen en Patrick Waeterinckx

[1] BS 18 juli 2016.

Deel dit bericht

Terug naar overzicht