Superprocureurs gevraagd, of supermiddelen opdat superprocureurs zichtbaar zouden worden?

Ik las een zeer interessante bijdrage op de website www.jubel.be van mijn achtbare confrater Hugo Lamon, getiteld: “Superprocureurs gevraagd.”

Die bijdrage trok in het bijzonder mijn aandacht op het punt van de (verruimde) minnelijke schikking bij de passage i.v.m. de fiscale fraude. De auteur vraagt zich af: “Komt er binnenkort een superprocureur om de fiscale fraude aan te pakken, nu daar via boetes veel geld te rapen valt? Was dat vorig jaar overigens geen topprioriteit, of volstaat de afkoopwet voor de dikke garnalen en kan de rest als vanouds mikken op verjaring van de strafvordering als de zaak maar complex genoeg is?

Alleen vraag ik mij af of hoe ik de overweging moet lezen. Wordt hiermee bedoeld dat de ‘afkoopwet’ (de (verruimde) minnelijke schikking) eigenlijk op de schop mag als er effectief werk wordt gemaakt van een performant vervolgingsapparaat op dit punt o.l.v. van die zgn. superprocureur (benieuwd hoe men die zijn/haar profiel zal omschrijven), of zal ook een superprocureur nog van deze buitengerechtelijke afhandeling gebruik kunnen of moeten maken?

Dat men de vormen van buitengerechtelijke afhandeling kritisch tegen het licht houdt en doorlopend evalueert, net als de gerechtelijke afhandeling trouwens, is alleen maar toe te juichen. Echter tonen recente studies, en dat is ook mijn aanvoelen in de praktijk (voor wat dat laatste waard is natuurlijk), dat er heel weinig empirisch onderzoek bestaat naar de toepassing van de afkoopwet en dat men nogal vlug vervalt in niet gefundeerde polemieken (en daarmee bedoel ik niet de bijdrage van mijn achtbare confrater waar ik deze commentaar bij schrijf) met oneliners als “klassenjustitie”, “alleen weggelegd voor de happy few”, enz. …

Nochtans werpt relatief recent richtinggevend empirisch materiaal consulteerbaar in een verdienstelijke studie van Prof. Dr. J. ROZIE en Dr. S. DEWULF toch enigszins een ander licht op de toepassing van de (verruimde) minnelijke schikking (J. ROZIE en S. DEWULF, “Grenzen aan de buitengerechtelijke strafrechtelijke afhandeling van geschillen. Op zoek naar een evenwicht tussen een doeltreffende en rechtvaardige justitie”, in A. VAN OEVELEN, J. ROZIE en S. RUTTEN (eds.), Antwerpen, Intersentia, 2019, p. 81 -167).

Deze auteurs verzamelden o.a. i.v.m. de (verruimde) minnelijke schikking empirische gegevens voor het arrondissement Antwerpen. Die zijn verdeeld over de drie vormen van minnelijke schikking: de onmiddellijke, de gewone (niet verruimde) en de verruimde.

Hoewel de auteurs aangeven dat deze eerste studie ‘slechts’ een aanzet is en benadrukken dat verder empirisch onderzoek noodzakelijk is om de effectiviteit van buitengerechtelijke afdoeningen te beoordelen, zijn toch enkele verdere markante vaststellingen te maken.

Zo blijkt dat verruimde minnelijke schikkingen eerder een uitzonderlijk fenomeen zijn, en vooral opvallen door de opgehaalde bedragen. Verder valt op dat het zwaartepunt ligt bij witwassen (het basismisdrijf is niet meegedeeld) en fiscale fraude. Het lijkt erop dat deze verruimde schikkingen dus eerder de aandacht trekken door de omvang van de zaak (cf. de term ‘dikke garnalen’) dan dat ze in getale significant zijn. Wellicht kan hier de vergelijking worden gemaakt met Assisenprocessen die een ‘hoeveelheid’ aandacht trekken die volledig buiten verhouding staat tot hun proportie in het totaal aantal strafzaken. Dat verdere studie noodzakelijk is blijkt niet alleen uit de geografische en temporele beperkingen van het onderzoek, maar ook dat de eerste vaststellingen de perceptie van klassenjustitie gerelateerd aan de minnelijke schikking niet schragen. M.a.w. het is niet omdat bepaalde dossiers opvallen door de omvang van de betaalde geldsom en dat ze in de rij van het toepassingsaantal van de minnelijke schikkingen ook dermate statistisch relevant zouden zijn om te besluiten tot ‘klassenjustitie’ en daarom de hele regeling meteen af te voeren.

Misschien moeten eerst maar eens de zgn. superprocureurs eens hun opwachting maken, waarna vanuit hun praktijk en ervaringen in samenhang met verder empirisch onderzoek een gedegen evaluatie kan worden gemaakt over het nut van de ‘afkoopwet’.

Tot slot nog even de bedenking dat m.i. al een aantal superprocureurs in het domein van de fiscale fraude actief zijn die zeer degelijk werk leveren. Misschien is het meest dringende niet die superprocureur, maar het ter beschikking stellen van juiste middelen van de huidige superprocureurs zodat op het terrein duidelijk wordt dat ze er eigenlijk al zijn.

© Patrick Waeterinckx

Deel dit bericht

Terug naar overzicht