Het geheim van een goed huwelijk … een verruimde toepassing van de strafuitsluitende verschoningsgrond tussen echtgenoten (art. 462 Sw.) op het misdrijf informaticabedrog (art. 504quater Sw.)

Volgens artikel 462 van het Belgische Strafwetboek geven diefstallen tussen echtgenoten of bepaalde categorieën van bloed- en aanverwanten enkel aanleiding tot burgerrechtelijke vergoeding. De invoering van deze zgn. ‘strafuitsluitende verschoningsgrond’ stamt uit het Romeinse recht en de daaropvolgende Franse ‘Code Pénal’. De ratio legis van de bepaling was van oudsher duidelijk. Inmengingen van het openbaar ministerie in familiale aangelegenheden zijn niet wenselijk. Beter dus om in zulke gevallen de strafwaardigheid (sensu stricto) van het strafbaar gestelde gedrag – in dit geval de diefstal ex. artikel 461 Sw. – van rechtswege (art. 78 Sw.) op te heffen.

Doorheen de jaren werd deze opheffing uitgebreid naar diverse andere vermogensdelicten. Zo verklaarde de wetgever de verschoningsgrond uit artikel 462 Sw. meteen ook van toepassing op o.a. de misdrijven van misbruik van vertrouwen (art. 491 Sw.) en oplichting (art. 496 Sw.). Ook de rechtspraak verruimde ‘naar analogie’ zonder veel aarzelen het toepassingsgebied van de strafuitsluitende verschoningsgrond verder. Nog andere misdrijven tegen de eigendom zoals afpersing (art. 470 Sw.) en heling (art. 505 Sw.) kwamen op die manier mee onder de radar van artikel 462 Sw.

Maar niet allemaal… In 2017 liet het Hof van Cassatie immers enigszins verrassend een veroordeling voor informaticabedrog (art. 504quater Sw.) tussen een zoon en zijn moeder overeind.[1] Volgens het Hof had het misdrijf ‘informaticabedrog’ geen uitstaan met de verschoningsgrond uit artikel 462 Sw., wat er in de praktijk voor zorgde dat bijvoorbeeld echtgenoten niet gestraft zouden kunnen worden wanneer ze elkaars bankkaart zouden stelen, maar wel wanneer ze die bankkaart vervolgens (bedrieglijk) zouden gebruiken.

De verwarring die deze situatie met zich bracht, zette de correctionele rechtbank in Aarlen er onlangs toe aan een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof. Met name wenste de rechter te weten of het buiten toepassing laten van de strafuitsluitende verschoningsgrond bij een informaticabedrog (zoals bedoeld in artikel 504quater Sw.) ten nadele van een echtgenoot, i.t.t. bij een diefstal, het gelijkheidsbeginsel schendt.

Hoewel het Grondwettelijk Hof deze vraag in haar arrest van 20 oktober 2022[2] an sich negatief beantwoordde (noch artikel 462 Sw., noch artikel 504quater Sw. schenden op zichzelf de artikelen 10 en 11 van de Grondwet), zag het Hof wél een probleem in de voormelde situatie in haar geheel. Zo oordeelde het Hof dat het feit dat de strafvordering niet kan worden uitgeoefend tegen een gehuwde die een geldsom heeft gestolen van zijn echtgenoot, maar wel tegen diegene die zich een geldsom toe-eigent ten nadele van zijn echtgenoot door het plegen van informaticabedrog, een onverantwoord verschil in behandeling uitmaakt.

Deze discriminatie vindt – aldus het Hof – haar oorsprong in de ontstentenis van een wetsbepaling die de artikelen 462 en 504quater van het Strafwetboek met elkaar in overeenstemming brengt.

M.a.w., werk aan de winkel voor de wetgever. Dat – in afwachting van zulke wetgevende tussenkomst – informaticabedrog alvast niet meer strafbaar is tussen echtgenoten naar (logische) analogie met gelijkaardige vermogensmisdrijven, staat met het recente arrest van het Grondwettelijk Hof evenwel vast.

© Julie Petersen

[1] Cass. 26 april 2017, Rev. Dr. Pén. 2017, 938, concl. D. VANDERMEERSCH en noot A. DE NAUW, ‘La parenté et la fraude informatique’, ibid., 942.

[2] GwH 130/2022, nr. 7617.

Deel dit bericht

Terug naar overzicht