Moet eiser in Cassatie voor zitting toegang krijgen tot ontwerparrest?

1. Het arrest van het Hof van Cassatie van 22 juni 2022 werpt een blik op hoe de cassatieprocedure in de praktijk verloopt.[1] In deze zaak formuleerde de eiser in cassatie een verzoek tot het zich vóór de zitting laten overmaken van het ontwerparrest van de raadsheer-verslaggever.

Wanneer een zaak wordt voorgelegd aan het Hof van Cassatie onderzoekt een raadsheer-verslaggever het dossier en stelt hij een verslag en/of ontwerparrest op. Deze documenten worden gebruikelijk meegedeeld aan het openbaar ministerie bij het Hof, maar niet aan de partijen in de cassatieprocedure. Deze praktijk is echter niet vrij van kritiek en gaf reeds aanleiding tot uiteenlopende rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: ‘EHRM’).

2. De EHRM-saga begon met het arrest van 31 maart 1998 waarin het een gelijkaardige praktijk bij het Franse Hof van Cassatie afkeurde.[2]

Volgens het EHRM leidt de niet-mededeling van het verslag en/of ontwerparrest aan de partijen in de cassatieprocedure tot een onevenwicht dat niet verenigbaar is met de vereisten van een eerlijk proces. De boodschap van het EHRM leek dan ook te zijn dat het ontwerparrest van de raadsheer-verslaggever (i) ofwel ook aan de partijen moet worden meegedeeld (ii) ofwel niet mag worden meegedeeld aan zowel het openbaar ministerie bij het Hof als aan de partijen.

Er volgden nadien tal van andere arresten waarin het EHRM deze visie herhaalde.[3]

3. De praktijk van samenwerking tussen de raadsheren van het Belgische Hof van Cassatie en het openbaar ministerie bij het Hof bleef echter voortbestaan, waardoor de heer Edmundo Manzano Diaz besliste om de kwestie aanhangig te maken bij het EHRM.[4]

Hoewel de verzoeker de schending van artikel 6, § 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: ‘EVRM’) aanvoerde, beoordeelde het EHRM de aangevoerde grief vanuit artikel 5, § 4 EVRM omdat de zaak een cassatievoorziening betrof tegen een beslissing tot handhaving van de internering. Artikel 5, § 4 voorziet immers in bijzondere procedurele garanties in geval van vrijheidsbeneming en is t.a.v. artikel 6, § 1 een lex specialis.

De regering bevestigde in deze zaak uitdrukkelijk het bestaan van voormelde praktijk. Toch oordeelde het EHRM dat dit niet strijdig was met artikel 5, § 4 EVRM.

Het EHRM overwoog dat de advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie geen partij is bij het proces en dat het principe van wapengelijkheid niet toepasselijk is op de verhouding tussen het openbaar ministerie bij het Hof en de partijen in de cassatieprocedure.

Het EHRM benadrukte wel dat de conclusie van het openbaar ministerie bij het Hof bedoeld is om de beslissing van het Hof te beïnvloeden. Deze conclusie is bijgevolg onderworpen aan de tegenspraak. Het ontwerparrest opgesteld door de raadsheer-verslaggever is echter geen stuk dat door de partijen wordt aangevoerd maar een element, gedekt door het geheim, uitgaande van dit gerecht in het kader van de uitwerkingsproces van een definitieve beslissing. Bijgevolg is dit ontwerparrest, in tegenstelling tot de conclusie van het openbaar ministerie, niet onderworpen aan de tegenspraak.

Het EHRM steunde zijn oordeel dat er geen schending was van artikel 5, § 4 EVRM nog op de vaststelling dat het niet bewezen was dat:

  • er tussen de raadsheer-verslaggever en de advocaat-generaal geen verder overleg is geweest na de mededeling van het ontwerparrest,
  • het Hof kennis zou hebben genomen van de conclusie van het openbaar ministerie vóór de zitting, en
  • het Hof zijn beslissing zou hebben genomen vóór de mondelinge mededeling van de conclusie van het openbaar ministerie op de zitting.

Sommige auteurs zijn van mening dat de draagwijdte van dit arrest beperkt is tot cassatieprocedures inzake vrijheidsbeneming (cf. artikel 5, § 4 EVRM),[5] maar uit voormelde overwegingen volgen duidelijk algemene principes die toepasselijk zijn op cassatieprocedures in diverse materies.

4. In zijn arrest van 22 juni 2022 nam het Hof van Cassatie in navolging van het hierboven vermelde arrest van het EHRM de gelegenheid te baat om zich uitdrukkelijk uit te spreken over de omstreden praktijk. Het onderstreepte dat:

  • de procureur-generaal of de advocaat-generaal bij het Hof niet de hoedanigheid heeft van partij in de cassatieprocedure en geen tegenstrever is van de andere partijen in de cassatieprocedure,
  • het principe van wapengelijkheid niet miskend wordt door de omstandigheid dat het door de raadsheer-verslaggever opgestelde ontwerparrest wordt meegedeeld aan de advocaat-generaal bij het Hof, en
  • het ontwerparrest een element is, gedekt door ‘het geheim’, uitgaande van een gerecht in het kader van de uitwerkingsproces van een definitieve beslissing, dat niet onderworpen is aan de tegenspraak.

De lezer zal merken dat deze uiteenzetting nagenoeg een ‘copy/paste’-overname is van de overwegingen in het arrest van het EHRM van 11 oktober 2021. Hoewel het in deze zaak ging om een situatie van vrijheidsbeneming,[6] bevestigde het Hof in algemene bewoordingen het bestaan van bovenvermelde praktijk en benadrukte het de regelmatigheid ervan, waardoor er weinig twijfel kan zijn over de ruime draagwijdte van het arrest.

5. De mededeling van het verslag en/of ontwerparrest van de raadsheer-verslaggever aan het openbaar ministerie bij het Hof draagt ongetwijfeld bij aan de kwaliteit van de conclusie en het uiteindelijke arrest.

Hoewel het voor de partijen in de cassatieprocedure van belang zou kunnen zijn om opmerkingen te formuleren bij deze documenten, lijkt de mededeling ervan aan de partijen moeilijk verenigbaar met het geheim van beraad van magistraten. De overweging van het EHRM en het Hof van Cassatie dat het verslag en/of ontwerparrest van de raadsheer-verslaggever gedekt is door ‘het geheim’ – vermoedelijk wordt het geheim van het beraad bedoeld – lijkt te impliceren dat de mededeling ervan aan de partijen een misdrijf zou vormen in de zin van artikel 458 van het Strafwetboek (schending van het beroepsgeheim).

De visie van het EHRM en het Hof van Cassatie lijkt sterk verankerd en een kentering van de rechtspraak lijkt – mede gelet op het door het EHRM en Hof van Cassatie benadrukte geheim van beraad – zo goed als uitgesloten. Wetgevend ingrijpen zal wellicht noodzakelijk zijn om de transparantie van de cassatieprocedure te herzien, al zullen er in dat geval complexe discussies ontstaan over o.m. het geheim van beraad van magistraten.

Raphaël Bonte

Waeterinckx Advocaten

Referenties

[1] Cass. 22 juni 2022, AR P.22.0766.F en P.22.0780.F, ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220622.2F.9.

[2]EHRM 31 maart 1998, nr. 21/1997/805/1008 en 22/1997/806/1009, overw. 101-107.

[3] Zie hierover : M. BEERNAERT en J. VAN DROOGHENBROECK, “Le dialogue entre le conseiller rapporteur et l’avocat général près la Cour de cassation à l’épreuve du revirement opéré par l’arrêt Manzano Diaz c. Belgique”, JT 2021, afl. 6878, 857-58.

Met verwijzingen, vb.: EHRM 3 december 2002, nr. 48221/99, Berger/Frankrijk, overw. 42-44; EHRM 14 november 2006, nr. 44301/02, Louis/France, overw. 37.

[4]EHRM 11 oktober 2021, nr. 26402/17, Edmundo Manzano Diaz / België.

[5] F. KONING, Révélation de la persistance d’une procédure judiciaire doublement condamnée il y a plus de 20 ans par la Cour européenne des droits de l’homme, https://latribune.avocats.be/fr/revelation-de-la-persistance-d-une-procedure-judiciaire-doublement-condamnee-il-y-a-plus-de-20-ans.

[6]Het ging om een zaak waarin een vreemdeling administratief werd aangehouden.

Deel dit bericht

Terug naar overzicht